Stel dat Nederland zich voorbereidt op een grote griepepidemie. De verwachting is dat er zo’n 600 mensen zullen sterven. Er zijn twee alternatieve programma’s om de griep te bestrijden. En stel nu dat de exacte wetenschappelijke berekeningen van de consequenties als volgt zijn:

(1)

  • Als we programma A volgen, dan zullen 200 mensen blijven leven.
  • Als we programma B volgen, dan is er 1/3 kans dat 600 mensen blijven leven en een 2/3 kans dat niemand zal blijven leven.

(2)

  • Als we programma C volgen, dan zullen 400 mensen doodgaan.
  • Als we programma D volgen, dan hebben we een 1/3 kans dat niemand doodgaat en een 2/3 mogelijkheid dat 600 mensen doodgaan.

Tversky en Kahneman (1979,1983) legden de bovengenoemde probleemstellingen voor aan proefpersonen. Van degenen die pobleemstelling (1) voorgeschoteld kregen, koos de meerderheid voor optie A (72%). Van degenen die zich bogen over probleemstelling (2), koos de meerderheid voor optie D (78%).

Dit is vreemd. Want in principe zijn optie A en C identiek. Reken maar mee:
Programma A – 200 blijven leven >; (600-200=) 400 zullen sterven.
Programma C – 400 zullen sterven >; (600-400= )200 zullen blijven leven.
Ook programma B en D zijn gelijk. Het gaat in beide gevallen om een gok van 1/3 ‘allemaal blijven leven’ ten opzichte van 2/3 ‘sterven’.

Waarom kiezen mensen in het ene geval dan voor zekerheid en in het andere geval voor een gok?

De manier waarop het eerste probleem is gedefinieerd, impliceert een referentiepunt waarbij de ziekte 600 levens zal eisen. Het redden van 200 levens is dan pure winst.

Mensen lijken dus te kiezen voor zekerheid wanneer het probleem gedefinieerd is als een ‘winst’ (zoals in probleemstelling 1) en niet voor een gok (waarbij de kans groot is dat niemand doodgaat).

Wanneer het probleem echter gedefinieerd wordt als een verlies (probleemstelling 2), dan kiezen mensen vaker voor de gok.

Kahneman en Teversky leggen dat uit aan de hand van hun Prospect Theory. Die gaat ervan uit dat mensen altijd een bepaald referentiepunt in hun hoofd hebben. Alles wat beter is dan dit referentiepunt, wordt gezien als ‘winst’. En alles wat slechter is dan dit punt, wordt gezien als ‘verlies’. Bij winst kiezen mensen dan meestal voor ‘the sure thing”, maar wanneer zij iets dreigen te verliezen, dan nemen ze opeens wél een gok. Dit heet respectievelijk ‘loss aversion (verliesaversie) en risk-seeking (risico zoeken).

Framing

De manier waarop je een bepaald probleem voorlegt, kan dus enorme consequenties hebben voor de uitkomsten ervan. het maakt dus wel degelijk uit of je in ‘winsttaal’ of in ‘verliestaal’ formuleert. Met andere woorden: het maakt heel veel uit welk ‘frame‘ je gebruikt.

Bronnen

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk. Econometrica, 47 (2), 263-292. >>;pdf

Kahneman, D., & Tversky, A. (1983). Choices, Values, and Frames. American Psychologist. 39(4), 341-350

error

Vind je dit een interessant artikel? Help me dan meer volgers te vinden!